DE ‘ARCHITECTEN’ VAN HET BOS
Piet Coumou (1919-2007)
‘Het is een wonder, dat ik het heb overleefd’
De heer mr. Piet Coumou is 85 jaar en secretaris van de Stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945 die het Bos der Onverzettelijken heeft mogelijk gemaakt. Hij is één van de mede-oprichters van de LO, een van de grootste verzetsorganisaties in de Tweede Wereldoorlog. LO staat voor Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. De LO werd eind 1942 opgericht vanuit de behoefte om de hulp aan mensen die wilden onderduiken beter te coördineren. Voorzichtige schattingen zijn, dat de LO minstens 200.000 mensen behulpzaam is geweest bij het vinden van een onderduikadres. Daarnaast was hij nauw betrokken bij de totstandkoming van het ondergrondse blad Trouw dat in 1943 voor het eerst verscheen. Hij woont nog steeds in Zeist waar zijn familie zich in 1935 vestigde.
Hoe ging de oprichting van de LO in zijn werk?
Ik was al direct na de bezetting actief in het jeugdwerk in Zeist waar ik breed uitdroeg dat ik de nationaalsocialistische ideeën verachtte. Dit was dus algemeen bekend in Zeist. Een groepje van ongeveer acht mensen met gelijke gevoelens werd uitgenodigd om op 26 november 1942 te luisteren naar een redevoering van dominee F. Slomp. Ik weet het nog goed. De bijeenkomst vond plaats in de meubelzaak van Stomp op de Voorheuvel. Dominee Slomp hield daar een fel betoog tegen het nationaalsocialisme en de bezetting van ons land door de Duitsers. Hij riep ons op om onderduikadressen te vinden voor mensen die naar Duitsland moesten. Zo is de LO begonnen. Helaas kwam de LO te laat voor de meeste Joodse mensen. Hun deportatie naar de vernietigingskampen was in de eerste helft van 1942 al begonnen. Hierdoor is de hulp aan hen beperkt gebleven. Ik heb daar een heel verdrietig gevoel over. Gelukkig is het ons wel gelukt om een groot aantal Joodse kinderen en kleuters onder te brengen in gezinnen op het platteland.
Waar kwam uw afkeer van het nationaal-socialisme vandaan?
Deze is diepgeworteld. Ik ben geboren in Indonesië in 1919. In 1935 besloten mijn ouders om terug te keren naar Nederland. In die tijd reisde je nog per boot. Wij kwamen dus met de boot aan in Genua en reisden vandaar over land naar Nederland. Tijdens onze reis moesten wij door Duitsland waar Adolf Hitler met zijn nationaalsocialistische partij in 1933 aan de macht was gekomen. De sfeer in Duitsland was heel beklemmend. Toen wij in Herrenalb – een klein dorp in het Zwarte Woud – overnachtten, maakten wij ?s middags een ommetje. Ik zie ons nog lopen. Opeens stuitten wij op een poster met een blonde vrouw en een donkere man. Daaronder stond ‘Rassenentartung’ wat rassenvervuiling betekent. Mijn vader werd daar zo boos over. Dat zal ik nooit vergeten. Toen wij vervolgens een aantal dagen later in Osnabrück waren, passeerden wij een winkel. Je kon echter aan niets zien wat voor een winkel het was. Een vrouw op straat zei tegen ons dat daar Joden in zaten en dat het “nicht richtig” was om naar binnen te gaan. Onze familie vond dat onacceptabel en we zijn naar binnen gestapt. De Joodse mensen in de zaak vertelden ons toen dat zij bang waren voor wat er gebeurde in hun land en dat ze hun kinderen uit Duitsland weg hadden gestuurd. Dit raakte ons zeer. Mijn vader verklaarde: “Ik kom hier nooit meer zolang het nationaalsocialisme de dienst uitmaakt.” Deze gebeurtenissen legden de basis voor mijn latere afkeer tegen de bezetters en alles wat ze uitdroegen.
Kunt u iets vertellen over de inval van de Duitsers in mei 1940?
Daar ben ik als soldaat bij betrokken geweest. In 1939 deed ik eindexamen gymnasium. In december van dat jaar ben ik in militaire dienst gegaan. Ik koos hier bewust voor omdat ik ons land wilde verdedigen bij een eventuele invasie. De dreiging van een inval was in die tijd al goed voelbaar. Na mijn militaire opleiding in Breda moest ik mij op 5 mei 1940 melden bij de Koning Willem III-kazerne in Amersfoort om praktijkervaring op te doen. Na het appel in Amersfoort mocht ik naar huis. Thuis kreeg ik rode hond en moest in bed blijven. Vijf dagen later kwamen mijn ouders mijn kamer binnen: ‘Piet, het is mis. De Duitsers zijn ons land binnengevallen.’ Ik weet nog goed dat ik ben opgestaan en naar Amersfoort gegaan omdat ik het niet kon verdragen rustig in bed te blijven. Amersfoort was uitgestorven. De stad was leeg, de kazerne was leeg. Met iemand van de bevoorrading, de fourier, ben ik in een vrachtwagen naar het front gereden. Onze linie was bij Leusden waar het relatief rustig was. Echt gevochten werd er niet. De strijd vond plaats op de Grebbeberg maar die lag veel Zuidelijker. Ik heb wel een paar schoten gelost en de kop van een molen afgeschoten waar een paar Duitsers stelling hadden genomen. Zoals iedereen weet, duurde het gevecht met de Duitsers maar kort. Na het bombardement van Rotterdam capituleerde het Nederlandse leger. We hoorden dit van onze commandant. Vervolgens zijn we met onze spullen teruggegaan naar Amersfoort om te wachten op de Duitsers. Die arriveerden in juni 1940.
En de eerste oorlogsjaren. Wat deed u toen?
Ik heb een gedeelte van de tijd gestudeerd. Ik heb in 1941 zelfs mijn kandidaats rechten gehaald. Maar daarnaast was ik actief in het verenigingsleven waar ik uitdroeg wat ik van de bezetting vond. Mijn afkeer van het nationaalsocialisme was zo groot dat ik totaal geen angst voelde voor strafmaatregelen of iets dergelijks. Ik wilde mijn verhaal vertellen. Op 29 april 1943 ben ik fulltime in het verzet gegaan. Op die datum moesten alle ex-militairen zich melden om voor Duitsland te vechten. Deze oproep heb ik naast me neergelegd omdat ik het volstrekt onacceptabel vond om te strijden voor ideeën die mij zo tegen de borst stuitten.
Waaruit bestonden uw werkzaamheden bij de LO?
Ik deed eigenlijk alles: bonkaarten vervalsen en verspreiden, geallieerde piloten helpen, mensen helpen onderduiken, onderduikadressen regelen, bladen verspreiden. Het enige wat ik niet deed, was lid worden van een knokploeg. Dat was voor mij te confronterend. Ik heb mij dus nooit bezig gehouden met gewapend verzet. Morele overwegingen speelden hierbij een rol. Ik was ook hoofdverspreider van Trouw in Amsterdam. Dit gebeurde vanuit de Ruysdaelstraat waar we met een groep van vijf man actief waren. Ik deed dit werk totdat ik op 10 december 1943 gevangen ben genomen.
Wilt u iets over uw gevangenschap vertellen?
In december 1943 reisde ik met een vrouwelijke collega naar België met informatiemateriaal dat naar Zwitserland moest worden gesmokkeld. Toen we op de terugreis uit België kwamen en de grens overgingen, werden we door een Duitser gestopt. Hij ondervroeg ons en ik moest blijven omdat ik belastende krantenartikelen bij me had. Uiteindelijk ben ik tot een half jaar gevangenis veroordeeld met aftrek van voorarrest. Ik heb nooit mijn werkelijke inbreng in het verzet verteld. Mijn verhaal was dat ik naar België was gegaan om mijn meisje op te zoeken. Dat heb ik steeds volgehouden en ik denk, dat ze me geloofden. Op 10 juni 1944 werd ik vrijgelaten en ik ben direct doorgegaan met mijn werk voor de LO en Trouw. Dit heb ik tot het einde van de oorlog gedaan.
Dan komt de bevrijding. Wat waren uw verwachtingen?
Eigenlijk geen. Ik wilde maar één ding: mijn leven weer oppakken. Ik heb zo snel mogelijk mijn rechtenstudie afgerond en een gezin gesticht. Ik heb echter mijn hele leven uitgedragen wat er is gebeurd en waar mogelijk mensen met een oorlogsverleden juridische ondersteuning gegeven. Ik vond dat dit mijn taak was.
Kent u ook teleurstellingen?
Wat me enorm hindert van de periode na de oorlog, is dat veel Nederlanders die ‘fout’ waren in de oorlog nooit behoorlijk zijn gestraft. Velen zijn nooit ter verantwoording geroepen. Ik merkte ook, dat ik de oorlog moeilijk kon vergeten. Al die afschuwelijke dingen die waren gebeurd. In december 1945 ben ik ingestort. Ik ben er toen een half jaar tussenuit geweest. Ik heb op uitnodiging van de Koningin één maand in een vleugel van Paleis ’t Loo verbleven met andere verzetsmensen. Aansluitend ben ik drie maanden naar Engeland geweest. Deze periode was buitengewoon goed om te alles verwerken. Daarna was het over. Dit in tegenstelling tot veel anderen die jaren met hun verdriet en woede hebben doorgelopen en daar later problemen mee kregen. Ook op dit punt heb ik geluk gehad. Soms denk ik, dat het een wonder is dat ik de oorlog heb overleefd terwijl zo velen van mijn vrienden zijn omgekomen.
Wat was voor u het typisch Nederlandse van het verzet?
Volgens mij de verschillende ideologieën die aan de stromingen in het verzet ten grondslag lagen. Er was een links verzet vanuit de communistische hoek en rechts verzet van christelijke signatuur. Iedereen moest een keuze maken om wel of niet iets te doen. Als je had besloten om je te verzetten, zocht je in je eigen kennissenkring. Op deze manier is ook de LO ontstaan. Er was dus een enorme levensbeschouwelijke differentiatie in het Nederlandse verzet.
Tot slot: wat betekent het Bos der Onverzettelijken voor u?
Het Bos is een bijzonder monument. Het is geen gewoon museum maar een plaats in de natuur waar mensen kennis kunnen nemen van de verschillende verzetsorganisaties in Nederland. Het is de bedoeling dat mensen in het Bos nadenken over wat er tijdens de bezetting is gebeurd en daar iets van leren. Toen ik in 2000 in het Bos was met een journalist, kwam ik daar een groep kinderen tegen. Ik vroeg hun of zij wisten waar het Bos voor stond. Dat wisten ze niet. Ik heb hun dit verteld en gezegd, dat ik hoopte dat zij zich ook zouden verzetten als zich de situatie zou voordoen. Eén meisje heeft toen later samen met een vriendin een wandeling door het bos georganiseerd en bij elke paddenstoel iets verteld over de oorlog. Ik vond dit heel mooi. Voor mij demonstreerde het Bos hiermee zijn betekenis: bij jongere generaties een herinnering creëren.