DE ‘ARCHITECTEN’ VAN HET BOS

Jacques Batenburg (1918-2010)

‘De meest ingrijpende periode in ons leven’

De heer Jacques Batenburg is de penningmeester van de commissie die het Bos der Onverzettelijken mogelijk heeft gemaakt. Oorspronkelijk afkomstig uit Dordrecht woont hij thans in een flat in Oegstgeest met een prachtig uitzicht over de omgeving. Het gesprek vindt plaats in de woonkamer die vol staat met boeken en met foto’s van zijn vrouw Gré Hoogervorst en zijn zoon Dick. Beiden zijn recent na een langdurige ziekte in dezelfde week overleden. De heer Batenburg is 86 jaar maar dat is hem niet aan te zien. Alleen het lopen gaat wat minder. Fietsen doet hij echter nog als de beste. Dit is niet verwonderlijk want fietsen is zijn grote passie.

Hoe zag uw leven voor de oorlog er uit?

Ik was een avontuurlijke jongen vol met wilde plannen. Zo wilde ik in 1937 van Leningrad naar Moskou fietsen. Ik had het al helemaal geregeld: als werkend passagier zou ik op een Russische boot naar Leningrad varen en vandaar de fiets nemen. Dit plan is uiteindelijk niet doorgegaan. Maar een hoop andere plannen wel. Zo ben ik twee keer naar Italië geweest op de fiets. De eerste keer, dat was in 1938, kwam ik samen met mijn vriend Kees van Dijk op de terugweg door Duitsland. Ik zag toen voor de eerste maal van mijn leven een concentratiekamp. Wij hoorden geschreeuw en zagen van een afstand een gebied dat met prikkeldraad was afgezet. ’s Avonds in het nabijgelegen dorp vroegen we wat daar aan de hand was, maar de mensen wilden niets zeggen.

Wat was uw houding tegenover de Duitsers?

Wij waren thuis behoorlijk anti-Duits soldatendom. Mijn ouders hadden mij als kind meegenomen naar Dinant in België waar de Eerste Wereldoorlog had gewoed. Daar was een monument dat herinnerde aan de dood van 600 mensen die door de Duitsers waren vermoord. Later zag ik een soortgelijk monument in Aarschot in België. En dan dat concentratiekamp dat ik in Duitsland had gezien. Toen de Duitsers ons land waren binnengevallen, was ik ontiegelijk boos. Ik voelde heel sterk de behoefte om in verzet te komen. U moet niet vergeten, dat bij de inval in ons land in Dordrecht enorm is gevochten. De kogels vlogen door onze tuin.

Hoe gaf u vorm aan het verzet?

Ik had in 1940 nog steeds contact met drie jongens van onze Christelijke HBS in Dordrecht. We hadden al lang eindexamen gedaan maar we kwamen elkaar nog wel eens tegen. Eén van hen was Aart Alblas, één van de meest onderscheiden deelnemers aan het verzet. De anderen waren Nico Rijsdijk en Kees van Dijk. Kort na de capitulatie liepen we elkaar tegen het lijf en besloten dat we ?iets? tegen die Duitsers moesten doen. Zoals u weet, hadden de Duitse legers bij Duinkerken om onverklaarbare redenen drie dagen halt gehouden. Hierdoor konden de meeste Engelse soldaten naar Engeland ontsnappen. Er was echter ook een aanzienlijk aantal gestrand. De meesten werden krijgsgevangen gemaakt maar een aantal slaagde er in onder te duiken rondom Duinkerken.
Nico was al een enkele keer in Noord-Frankrijk geweest. Hij had zich toen bezig gehouden met het organiseren van een ontsnappingsroute. Nico, Aart en ik zijn later -in oktober 1940 en nadien nog een paar maal- naar Noord-Frankrijk gegaan om te kijken of we Engelsen via Nederland naar Engeland konden smokkelen. We wilden ze in Nederland laten onderduiken en dan per boot overvaren. De kandidaat-notaris Jan Idema zorgde voor het geld. Van deze plannen is niet veel terecht gekomen. Achteraf bezien, was het zelfs padvinderswerk. Uiteindelijk heeft Rijsdijk één Engelsman in Nederland gekregen maar die is later krijgsgevangen gemaakt.

U trok zich na de gebeurtenissen in Frankrijk terug om u aan uw studie te wijden?

Ja, dat klopt. Ik studeerde economie aan de Handelsschool in Rotterdam. Dat is nu de Erasmus Universiteit. Ik wilde snel afstuderen omdat het onzeker was hoe lang alles nog normaal zou blijven. Op 4 juli 1941 studeerde ik af. Op de zondag na mijn afstuderen kwam mijn meisje Gré Hoogervorst uit Den Haag over. Toen ging de telefoon: het was Aart Alblas. Hij was terug in Nederland. Aart was in de maanden daarvoor met een motorboot naar Engeland gevaren. Daar had hij een korte training gekregen in het gebruik van zendapparatuur. De Engelsen hadden hem vervolgens met zendapparaat en al boven Nederland gedropt aan een parachute. Hij vroeg of we samen met hem zijn zendtoestel wilden ophalen in Nieuwe Schans waar hij terecht was gekomen. Gedrieën zijn we de volgende dag naar Nieuwe Schans gereisd. Terwijl wij de mensen langs de weg afleidden met een vrijpartij, groef Aart achter onze rug het zendapparaat op. Een bizarre situatie.
Toen we terug gingen met de trein, droeg Gré de koffer met het zendapparaat. Een Duitser bood Gré aan om de koffer in de trein te zetten. Hij loodste haar vervolgens in een Wehrmachtscoupé. Pas op het Stationsplein in Den Haag eindigde de Duitse hulpvaardigheid. Het is een godswonder dat we toen niet betrapt zijn. Dat had ons het leven gekost.

Wat deed u met de zendapparatuur?

We plaatsten het apparaat na een mislukte poging op een andere locatie in het huis van mijn schoonouders in Den Haag. De antenne bevestigden we aan de toren van de nabijgelegen Katholieke Kerk. De lijn liep via het dak van de Katholieke school naar ons huis. Dit gebeurde met toestemming van de Moeder Overste. Vanuit dat huis startte Aart zijn berichtgeving naar Engeland. We gaven informatie door over militaire bewegingen, nieuws van de departementen en onze eigen waarnemingen. De militaire informatie en de informatie van de departementen kregen we van contactpersonen. Vooral Jan Idema had overal relaties. Op basis van onze berichten namen de Engelsen actie. Toen bijvoorbeeld een konvooi Duitse troepen van de Nieuwe Waterweg richting Hamburg vertrok en wij dit doorgaven, werd het konvooi prompt in de grond geboord door Engelse piloten.

Maar de apparatuur is ontdekt?

Ja. Alle informatie die we doorgaven moest worden gecodeerd. Mijn meisje hielp daarmee in haar vrije tijd. Dat kostte enorm veel tijd. De Engelsen hadden tegen Aart gezegd, dat de apparatuur niet peilbaar was. Ze hadden echter ook gezegd, dat hij niet te lang achter elkaar mocht zenden. Dat was natuurlijk niet met elkaar in overeenstemming. Eerlijk gezegd heb ik de Engelsen deze misleiding wel kwalijk genomen. Ook Jan Idema geloofde niets van het verhaal en daarom hielden we de omgeving goed in de gaten. Door peilingen en het plotseling uitschakelen van de stroomvoorziening zijn de Duitsers na twee maanden achter onze locatie gekomen. Ik stond op de uitkijk. Toen de Duitsers er aankwamen, holde ik naar binnen en schreeuwde dat iedereen weg moest. Alblas is toen ontsnapt. Gré heeft met de zendapparatuur het huis verlaten. Ze is op de fiets met de koffer achterop naar de Bijenkorf gefietst waar ze werkte. Ze gaf de koffer aan de portier. Even daarna kwam Alblas met een lege koffer en nam de volle koffer mee. Mijn meisje is direct gearresteerd. Maar met het zendapparaat heeft Alblas nog elf maanden kunnen zenden!

Was u ook gearresteerd?

Ja, ik was al bij het huis van mijn schoonouders gearresteerd. Zowel Gré als ik kwam in de gevangenis van Scheveningen terecht.
Ik ben een heel voorzichtig mens dus ik had samen met haar een aantal scenario’s opgesteld voor als we gepakt zouden worden. Verhalen die we zouden vertellen. Eén scenario was dat we beiden opgesloten zouden worden. Maar hoe kon ik weten of ze ook gevangen was? Uiteindelijk heb ik via een soort luchtrooster boven in de cel heel hard een Frans soldatenwijsje gefloten dat zij kende. Dat was ‘Au près de ma blonde, il fait bon dormir’. En een wonder gebeurde: ze hoorde mij! Toen wist ze dat ik ook in de bak zat en welk verhaal ze moest afsteken. Na twee weken zijn we vrijgelaten.

Wat deed u in de periode na uw vrijlating?

U zult begrijpen, dat we ons rustig hielden. Ik keek wel uit om daarna nog actief te zijn omdat ik wist dat we regelmatig in de gaten werden gehouden. Wat ik u nog niet had verteld, is dat ik in de gevangenis naast Nico Rijsdijk zat. Die was opgepakt voor zijn activiteiten in Frankrijk. Hij zat in de cel naast mij. Weer zo?n ongelofelijk toeval. We konden met elkaar praten en spraken af, dat als één van ons zou worden vrijgelaten en de ander informatie kreeg over plannen om ons te arresteren hij zou proberen om dit door te geven. In december 1941 kreeg ik via de moeder van Nico Rijsdijk een berichtje. Dat had hij tussen zijn was naar buiten gesmokkeld. We wisten toen, dat we moesten onderduiken. Op 13 december 1941 zijn we ondergedoken.

Hoe verliep uw onderduiktijd?

Al met al hebben we in Nederland op tien tot twaalf onderduikadressen gezeten. De Duitsers waren naar ons op zoek omdat we hadden meegewerkt aan spionageactiviteiten. De Paroolgroep, waarin mijn derde schoolvriend Kees van Dijk actief was, heeft ons steeds geholpen. In februari 1943 zijn we met behulp van de Paroolgroep naar Zwitserland ontsnapt. De route liep via Frankrijk. Dat was allemaal heel gevaarlijk. Ook toen zijn we verscheidene keren door het oog van de naald gekropen. Mijn vrouw heeft me voor een aantal ondoordachte handelingen behoed. In Zwitserland moesten we het einde van de oorlog afwachten want de Nederlandse gezant wilde niet meewerken aan een doorreis naar Engeland. We zijn in Zwitserland getrouwd. Hoewel we daar in de gevangenis en in verschillende kampen hebben gezeten, konden we ons gelukkig ook nuttig maken voor andere Nederlanders. Én ik heb direct bij aankomst een rapport geschreven over het werk van Alblas. Dat stuk is helaas zeer vertraagd naar Engeland gestuurd.

Toen kwam de bevrijding

Daar waren we heel blij mee omdat we eindelijk Zwitserland konden verlaten. In 1944 hadden we al geprobeerd om via Frankrijk naar Engeland te gaan om van daaruit te helpen bij de bevrijding. Maar dat is niet gelukt. In 1945 ben ik eerst naar Engeland gereisd, daarna ben ik één dag in het bevrijde Nederland geweest en vervolgens direct naar Indonesië gegaan om in dienst van het gouvernement te treden. Uiteindelijk ben ik vijf jaar in Indonesië gebleven. Maar dat is een heel ander verhaal.

Hoe ervaart u, thans terugkijkend, uw leven tijdens de oorlog?

Als de meest ingrijpende periode in mijn leven en dat van mijn vrouw. Zo vaak als wij op het nippertje zijn ontkomen. Dat is een wonder geweest. Daar ben ik nog altijd dankbaar voor. Nico Rijsdijk, Aart Alblas en Kees van Dijk hebben de oorlog niet overleefd. Nico is in Nederland gefusilleerd en Aart is in Mauthausen omgekomen. Kees van Dijk is kort na de oorlog overleden als gevolg van zijn verblijf in de kampen. Het is toch niet te bevatten, dat ik als enige van ons groepje van vier nog leefde toen alles voorbij was? Ik weet, dat mijn verhaal klinkt als een spannend spionageverhaal en dat was het ook. Maar het is allemaal echt gebeurd. Dat is het onvoorstelbare.

En het Bos der Onverzettelijken? Wat is uw band met het Bos?

Dat is een hele goede. Ik ben ongeveer één jaar geleden voor het laatst in het Bos geweest en toen lag het er prachtig bij. Alle keren dat ik het Bos bezocht trouwens. Toch vind ik het jammer, dat het Bos niet zo bekend is bij de Nederlanders. Daar zou verandering in moeten komen. Wij, de mensen uit het verzet, hebben het Bos zelf tot stand gebracht, op initiatief van Harry Verhey. Daar zijn we heel trots op. Wij zouden willen, dat het als levend monument meer aandacht krijgt. De website die de gemeente Almere nu maakt, is een heel mooi idee om dit te realiseren. De herinnering aan de oorlog en de mensen die zijn omgekomen, mag namelijk nooit verloren gaan.