DE ‘ARCHITECTEN’ VAN HET BOS

Harry Verheij (1917-2014)

“We mogen de slachtoffers van het fascisme niet vergeten”

Tramconducteur Harry Verheij (1917) maakt deel uit van de ’tramgroep’, een communistische verzetsgroep die medeorganisator is van de Februaristaking. In Zuid-Holland geeft hij leiding aan opbouwen van het ‘illegale apparaat’. Diverse kameraden bekopen het verzetswerk met de dood. “We mogen de slachtoffers van het fascisme niet vergeten”, vindt Verheij, die van 1966 tot 1978 CPN-wethouder van Amsterdam is. Vanaf 1992 is er het Bos der Onverzettelijken in Almere – met 2.133 bomen – een voor elke gefusilleerde verzetsstrijder.

De gevaren van het fascisme

“Mijn vader werkte bij de PTT, de toenmalige posterijen. Daarnaast zorgde hij voor mij en mijn zus, noodgedwongen en reusachtig, want mijn moeder lag drieënhalf jaar in het ziekenhuis. Mijn vader vond het belangrijk dat we boeken lazen en dat we ons bewust werden van de wereld om ons heen. De Amsterdamse Pijp, waar wij woonden, was een echte arbeidersbuurt, waar solidariteit een groot goed was. Al vroeg zagen ze daar de gevaren van het fascisme in. Ik herinner me nog het Dimitrov-proces in de jaren 30: Dimitrov was een in Duitsland werkzame communistische activist die zich tijdens een proces moedig verdedigde tegen beschuldigingen van de nazi’s. Alle buren stonden om vijf uur ’s middags op de krant te wachten, voor het laatste nieuws over dit proces.”

Ik voelde maar één ding…

“Op de ambachtsschool werd ik opgeleid tot automonteur en op mijn veertiende kon ik in een garage gaan werken. Destijds een geavanceerde baan, want er reden nog niet veel auto’s. Daarnaast sportte ik veel: ik voetbalde en later ging ik wielrennen. In 1939 moest ik in het kader van de mobilisatie als soldaat naar de Grebbelinie. Overigens heb ik daar zelf nooit gevochten. Ik moest achter de linies munitie aanleveren. Vanuit de Grebbelinie trokken we via Utrecht weg naar Vianen. Op 14 mei 1940 zagen we daar de rookpluimen van het gebombardeerde Rotterdam. We hadden geen idee wat zich daar had afgespeeld. Na de capitulatie van Nederland volgden drie weken krijgsgevangenschap. Terug in Amsterdam voelde ik maar één ding, namelijk dat de moffen weg moesten.”

Bij de tramgroep

“Al voor de oorlog was ik opgenomen in de Gemeentelijke Arbeidsreserve, een pool waaruit de gemeentebedrijven hun personeel haalden. Zo werkte ik bij het Gemeente Vervoerbedrijf, het GVB. Ik deed onderhoudklusjes aan trams, was conducteur en volgde een opleiding tot trambestuurder. Bij het GVB vond ik collega’s, jonge communisten, die mijn weerzin tegen de bezetting deelden. Door een ambtenarenverbod van vóór de oorlog mochten ambtenaren geen lid zijn van de CPN. De communisten waren dus illegaal georganiseerd en daardoor extreem voorzichtig met het toelaten van nieuwe ‘leden’. Ik kreeg het vertrouwen en mocht me bij de tramgroep aansluiten.”

25 februari 1941

“We werden ingeschakeld bij de voorbereidingen van de Februaristaking tegen de Jodenvervolging. Op de Noordermarkt riep de CPN op 24 februari 1941 op om de bedrijven de dag erna plat te leggen. Bij de tram was het moeilijker om een staking te organiseren dan bijvoorbeeld in een fabriek, waar alle arbeiders tegelijk konden stoppen met werken. Wij kregen de opdracht om het gesprek in de potwagens – de personeelswagens die ’s ochtends vroeg naar de remise reden – op de razzia’s tegen de joden te brengen. Om stemming te maken, zodat de collega’s bij aankomst in de remise opgewarmd waren. ‘Verdorie, wat kunnen we doen’, was de algemene stemming. Er werd wel gesproken over eventuele gevolgen – je kon bijvoorbeeld ontslagen worden – maar uiteindelijk staakten alle collega’s mee op 25 februari.”

Represailles

“Daarna veranderde er veel. Ik zeg altijd dat de Februaristaking de vlam van het verzet in heel Nederland deed ontbranden. Represailles van de Duitsers tegen CPN-ers volgden. Er werden veel mensen gearresteerd. Al op 13 maart werden drie communistische Februaristakers gefusilleerd, samen met vijftien leden van de Geuzen-verzetsgroep. Anderen werden veroordeeld tot langdurige straffen in Duitse gevangenissen. Ook bij het GVB bleven de Duitsers zoeken naar communisten. Vanwege het gevaar ben ik in mei ondergedoken, om me vervolgens volledig in het verzet te storten.”

Rekening houden met gevaar

“Veel mensen denken bij onderduiken vaak aan ‘verstoppen’ in ruimtes. Voor mij hield het in dat ik een andere identiteit aannam: mijn naam veranderde van Arie in Harry. De eerste maanden deed ik of ik deelnam aan het gewone leven, terwijl ik actief was in de illegaliteit. Ik ging ’s ochtends met mijn tasje de deur uit, op weg naar mijn werk, en keerde keurig na ‘werktijd’ terug. Later moest ik veel reizen. Ik leerde de plaatselijke verzetsleiders van het CPN-verzet in Zuid-Holland hun organisatie op te zetten. Als verzetsman moest je altijd rekening houden met gevaar, je moest gedisciplineerd handelen, en situaties én mensen kunnen taxeren. Daar houd je bepaalde tics aan over. Nog altijd ga ik niet met mijn rug naar een deur zitten en in een trein probeer ik in te schatten wie er naast me zit.”

Vier jaar niet jezelf

“In die tijd kwam het van pas dat ik goed kon fietsen. Mijn vrouw, Lizzy Pos, overigens ook. Ik leerde haar kennen als koerierster Nora. Ze fietste tussen Amsterdam en Rotterdam heen en weer. We leefden op de toppen, met veel verdriet over verloren kameraden en anderzijds vreugde als acties lukten. Niemand heeft enig idee wat het betekent om vier jaar niet jezelf te kunnen zijn. Dat blijft je hele leven deel uitmaken van je gevoel. Soms is het net alsof je die ander weer bent, dat je terug bent in die rol. Het is moeilijk uit te leggen en waarschijnlijk voer voor psychologen. Bij herdenkingen ben ik soms weer Harry uit het verzet. Veel herinneringen komen dan boven. Dan voel ik weer dat laatste schouderklopje van die verzetsmakker.”

De Vrije Pers

“Evenals elders in het land ontwikkelde het verzet zich in 1944 in Rotterdam sterk. Er ontstond daar een vorm van samenwerking tussen de verschillende verzetsgroepen. Dit leidde tot het uitbrengen van een illegale krant. Ik stelde voor de krant De Vrije Pers te noemen, als uitdrukking van democratie en respect van de groepen voor elkaar. Iedereen kon zich vinden in de naam. Dagelijks stencilden we een aantal pagina’s met nieuws over de oorlog. De verspreiding liep via de illegale organisaties die zelf ook nog hun eigen kranten rondbrachten. De Vrije Pers kreeg navolging in andere steden.”

In het gewone leven

“Overigens vond het echte verzet plaats in het normale leven. Dat was anders dan in ons omringende landen waar verzet dikwijls de vorm had van gewapende strijd. In Nederland zorgden gewone mensen ervoor dat mensen zoals ik hun verzetswerk konden doen. Buren, die de Duitsers expres verkeerde informatie gaven over verzetsmensen. Of mensen die onderduikers in huis hadden. Te veel om op te noemen. Bij een razzia in Den Haag, waar alle mannen opgepakt werden voor tewerkstelling in Duitsland, leenden twee onbekende vrouwen me vrouwenkleren en voerden me tussen de linies van de Grüne Polizei door naar veiliger gebied. Talloze gewone mannen en vrouwen waren achter de schermen actief. Zonder deze stille meerderheid, die net zo antibezetting was als ik, was het verzetswerk onmogelijk geweest.”

Onvoltooide levens

“Een groot aantal kameraden, Februaristakers, werd op 19 november 1942 gefusilleerd. Met hen vergeleken heb ik eigenlijk niks meegemaakt. Mijn bescheiden verhaal moet in het licht van deze zinloos afgebroken, onvoltooide levens worden gezien. Uit alle afscheidsbrieven sprak moed en vertrouwen. Er zijn meer dan tweeduizend mannen en vrouwen gefusilleerd vanwege hun verzet tegen de Duitse overheersing. Zij waren tot het eind toe onverzettelijk en hun dood was een offer voor hun landgenoten. Ik heb begin jaren negentig het initiatief genomen om een monument voor deze strijders op te richten. Ik ging naar het Samenwerkend Verzet en men vond het een goed idee. Er werd een speciale commissie opgericht, waarvan ik lid werd en met mij Bep Hogenhout, Jan Oskam, Siep Geugjes en Jack Batenburg, allen vertegenwoordigers van verschillende verzetsgroepen.”

Gericht op de toekomst

“We bedachten dat het monument gericht moest zijn op de toekomst en daarom kozen we voor een levend gedenkteken, in het nieuwe land van Flevoland. Een bos leeft voort. Het verzet was ook geen defensieve activiteit, maar gericht op een betere toekomst: de fascisten moesten eruit en we wilden er daarna samen wat moois van maken. Voor elke verzetsman of -vrouw werd in 1992 een boom geplant, 2133 in totaal, die samen het Bos der Onverzettelijken vormen. Een voor elke gefusilleerde verzetsstrijder, een voor de onbekende verzetsstrijder en drie bomen voor de koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix. Het is het meest democratische monument van Nederland, want we hebben geprobeerd alle soorten Nederlandse bomen te planten. Daarnaast zijn de wegwijzers die de herkomst van verzetsstrijders duiden, allen gelijk. Via deze wegwijzers manifesteert het verzet zich in al zijn verscheidenheid. Bij andere monumenten sta je toch vaak tegen een steen aan te kijken. In het Bos kun je de democratische gedachte en de verscheidenheid beleven, want je kunt er doorheen lopen. Het Bos symboliseert de samenleving waarin allerlei groepjes mensen zich verzetten tegen de Duitse overheersing.”

Solidariteit, vrijheid en democratie

“Alle nabestaanden hebben 45 gulden bijgedragen aan de totstandkoming. We zien dit monument als een ‘afrondend monument met een nationaal karakter’, voor het verzet in zijn geheel. De naoorlogse strijd, over het claimen van verzetssuccessen door bepaalde bloedgroepen, is daarmee wat ons betreft beëindigd. Voor mij persoonlijk is herdenken niet het alleen op 4 mei stilstaan bij een monument, maar leven in de geest van degenen die zich inzetten voor solidariteit, vrijheid en democratie. We hopen met het Bos ook jongeren daartoe te inspireren.”

> Beluister dit interview dat Anita van Stel met Harry Verheij maakte voor de website van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Het interview is te beluisteren door op de foto te klikken.